Mensen communiceren met elkaar om verschillende redenen. Iemand wil de ander wat vragen, de ander wil iets leuks vertellen en weer een ander wil alleen even groeten tijdens het voorbij lopen.

Deze redenen om te communiceren heten de communicatieve functies. Hieronder worden deze verschillende functies uitgelegd. Al deze functies kunnen wel op verschillende manieren tot uiting komen. Dit is afhankelijk van het niveau van communiceren, sociaal acceptabel gedrag en van de moeite die iemand erin steekt. Wanneer iemand op laag niveau communiceert, kan hij een voorwerp vragen door ernaar te wijzen, terwijl iemand op hoog niveau dit met een mooie zin kan vragen. Deze persoon kan echter in de kroeg ook alleen naar de biertap wijzen en daarmee de boodschap voldoende overbrengen.

Bij mensen met problemen in de communicatie is het verstandig eens goed te kijken welke communicatieve functies hij wel of niet gebruikt. Is het mogelijk om meer ondersteunende communicatiemiddelen te geven zodat de communicatieve functies die hij beheerst duidelijker kunnen worden overgebracht? Is het mogelijk door het geven van de juiste ondersteuning dat hij meer communicatieve functies kan gebruiken? Vraag je geen onmogelijke dingen van die persoon, omdat hij sommige dingen nu eenmaal niet kan en moet je de omgeving aanpassen?

De communicatieve functies zijn:

  • Controle functie
    • Een persoon kan iets weigeren (protest geluiden maken, wegduwen, nee schudden, nee zeggen)
    • Een persoon kan aangeven dat het een voorwerp of actie wil of meer wil van een voorwerp of actie of een nieuw voorwerp of actie(reiken, wijzen, woord zeggen, foto ervan laten zien, mooie vraagzin)
    • Een persoon kan een positieve reactie geven op een vraag of hij iets wil.
  • Regulatiefunctie
    • Een persoon kan iemand roepen.
    • Een persoon vestigt de aandacht op zichzelf (door geluiden maken, door aan een arm te trekken, door een naam te roepen)
  • Expressiefunctie
    • Een persoon kan genegenheid tonen, laten zien dat hij iemand kent, aardig vindt. (oogcontact, kusje geven, toenadering zoeken).
    • Een persoon kan uiting geven aan positieve gevoelens zoals plezier, verrassing en herkenning (lachen, uitroep, vertellen wat hij voelt).
    • Een persoon kan uiting geven aan negatieve gevoelens zoals pijn. (boos kijken, uitroep, ongenoegen uitdrukken)
    • Een persoon kan een instemmende reactie geven op een vraag naar gevoel
    • Een persoon kan een ontkennende reactie geven op een vraag naar gevoel
  • Representatiefunctie
    • Een persoon kan de aandacht van de ander vestigen op iets zoals een voorwerp (wijzen naar, benoemen van voorwerpen en personen)
    • Een persoon kan bevestigend antwoord geven op een informatieve vraag
    • Een persoon kan ontkennend antwoord geven op een informatieve vraag
    • Een persoon kan commentaar geven op wat hij zelf ziet, hoort, voelt, ruikt, proeft
    • Een persoon kan commentaar geven op iets wat hij zelf doet
  • Sociale functies
    • Een persoon kan groeten (zwaaien, knikken, kushandje, dag zeggen)
    • Een persoon gebruikt beleefde omgangsvormen

Beurtnemen

In de communicatie wordt er over en weer een boodschap gegeven en ontvangen. Om te kunnen deelnemen aan een goede communicatie is inzicht in het beurtnemen nodig. Wanneer een persoon zelf dit beurtnemen niet goed beheerst, zal de omgeving zich moeten aanpassen en de persoon te stimuleren om het beurtnemen steeds beter te begrijpen. Een gesprekspartner kan daarvoor gelegenheid scheppen om de ander aan de beurt te laten, een afwachtende houding aan te nemen.

De normale ontwikkeling van het beurtnemen verloopt als volgt:

  • Er is veelvuldig oogcontact tijdens momenten met vader, moeder en anderen (2 maanden).
  • Een kind kan gezamenlijke aandacht opbrengen wanneer een ander de aandacht ergens op vestigt. Dit kan door naar een voorwerp te wijzen, te kijken naar het voorwerp en weer terug naar het kind, geluiden te maken, gebaren te maken (6 maanden).
  • Tijdens veel voorkomende situaties waarbij een vaste routine aanwezig is, kan een kind de beurt op het juiste moment nemen (9 maanden).
  • Het kind kan zelf als eerste de beurt nemen door iets onder de aandacht te brengen of te beginnen met te brabbelen tegen iemand (9 maanden).
  • Het kind kan beurtnemen in een gesprekje als de ander het gesprek sturing geeft (18 maanden).
  • Het kind kan initiatiefnemen om de beurt te starten door 1 opmerking te maken over iets in de omgeving (18 maanden).
  • Het kind kan beurtnemen als het kind de kans wordt gegeven (2 jaar)
  • Het kind van de aandacht trekken om een beurt te krijgen door iets te zeggen, geluid te maken of door te gebaren, te wijzen.
  • Het kind kan initiatiefnemen tot meerdere samenhangende opmerkingen over iets in de omgeving (2 jaar).