Wanneer we met elkaar communiceren moeten beiden gesprekspartners zich aan elkaar aanpassen. Wanneer een persoon moeite heeft met de communicatie doordat hij bijvoorbeeld niet/nauwelijks spreekt, ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking heeft, zal de andere persoon extra bewust zich moeten aanpassen en ondersteunende middelen in moeten zetten. Hierdoor zal de communicatie beter gaan verlopen en krijgt de persoon met de communicatieve beperking meer gelegenheid om zich te uiten en te groeien in zijn communicatieve ontwikkeling en leert hij zijn mogelijkheden te benutten. Hierdoor zal er steeds meer plezier zijn in de communicatie bij beide personen.
Er zijn 10 verschillende partnerstrategieën:
- Structureer de omgeving
Maak de situatie zo dat er gecommuniceerd moet en kan worden. Zorg dat je niet alles vanzelfsprekend zelf doet, maar daag de cliënt uit om iets te moeten “zeggen”. Denk daarbij aan het niet voor het grijpen leggen van speelgoed en eten, hou bepaalde speelgoedjes exclusief zodat deze soms gevraagd kunnen worden en de motivatie dan groot is. “Vergeet” in de dagelijkse routines ineens iets.
Zorg ervoor dat je in het blikveld van de cliënt bent.
Zorg dat communicatiemiddelen altijd beschikbaar zijn, anders wil de cliënt wel iets duidelijk maken, maar zijn de mogelijkheden er niet.
Stimuleer de communicatie met dingen die de cliënt leuk vindt zoals eten, speelgoed, tv kijken, I-pad
- Volg de draad van de cliënt
Let op wat de cliënt bezighoudt. Waar kijkt hij naar, wat vindt hij leuk, wat hoort hij. Ga in op pogingen tot communicatie. Wees je bewust van de mogelijkheden van je cliënt en begrijp de boodschap niet te snel als de cliënt een betere manier van communiceren ook beheerst. Dus ga wel in op zijn poging, maar blijf de cliënt ook uitdagen om zijn mogelijkheden te benutten. Het makkelijkste is om de communicatie uit te lokken als je zelf best wel weet wat de cliënt wil, maar je even “dom” houdt .
- Stimuleer gedeelde aandacht
Blijf met je aandacht bij de cliënt. Ga niet gelijk in op storingen in de omgeving. Laat de telefoon maar even rinkelen, zet de tv uit. Wanneer je toch je aandacht op iets anders moet richten, laat je dit de cliënt weten. Sluit goed af of betrek de cliënt in hetgeen je aandacht opeist. Richt de aandacht van de cliënt op een rustige manier op een voorwerp, persoon of activiteit.
- Schep kansen voor communicatieve interactie
Ga in op momenten waarop de cliënt een communicatiebeurt kan nemen. Denk daarbij aan gedag zeggen, keuze maken, vragen om een voorwerp. Ga niet speciaal oefenen, maar zorg voor een zinvolle communicatie als je toch samen bezig bent zoals tijdens het eten, verzorging, spelen.
- Verwacht communicatie die past bij het niveau van de cliënt
Laat merken dat je verwacht dat de cliënt communiceert door je houding, mimiek. Weet welke communicatie je mag verwachten van deze cliënt. Ga niet te snel inhoudelijk in op “uh” of het grijpen als de cliënt meer kan.
- Pas het tempo van de interactie aan. Pauzeer.
Vertraag je tempo zodat de cliënt tijd heeft om mee te doen. Geef de cliënt tijd om te reageren (tel tot 10) en reageer pas weer terug als de cliënt echt klaar is. Geef de cliënt tijd om initiatieven te nemen.
- Geef het goede voorbeeld
Doe de cliënt voor hoe ze kunnen communiceren en gebruik daarbij de expressieve communicatievormen uit de mogelijkheden van de cliënt. Gebruik zelf dus ook ondersteunende communicatiemiddelen en spreek niet alleen.
- Zorg voor taalinput op niveau
Gebruik taal aangepast aan het niveau van de cliënt. Gebruik korte eenvoudige zinnen, maar geen babytaal. Wees duidelijk waarover je het hebt en gebruik dezelfde woorden voor dezelfde dingen. (dus niet: we gaan wandelen, we gaan er even uit, we gaan lopen, we gaan een blokje om).
Gebruik geen woorden, symbolen of gebaren die de cliënt niet kent.
- Spoor de cliënt (stapsgewijs) aan
Spoor de cliënt aan door je houding, wijzen, aanraken, blik, mimiek en help stap voor stap te communiceren. Wacht eerst af, geef daarna steeds een beetje meer hulp zoals een kleine aanwijzing te geven door te wijzen of een tikje tegen een arm of hand te geven. Eindig wanneer de aanwijzingen niet lukken met het samen te doen.
- Beloon de communicatiepogingen van de cliënt
Beloon communicatie altijd. Je hoeft ze niet altijd hun zin te geven, maar laat weten dat je het begrepen hebt. Neem alle communicatiepogingen serieus en reageer hierop.